Tijdens mijn laatste prenatale bezoek staarde de arts met trillende handen naar de echo. Met gedempte stem zei hij: “Je moet hier weg, weg van je man.”

De tl-lampen in de spreekkamer flikkerden zwakjes en produceerden een zacht zoemend geluid, als een nerveus insect achter glas. Emma Harris schoof ongemakkelijk heen en weer op de zachte tafel, met één hand zachtjes over haar ronde buik. 38 weken zwanger, moe maar vol verwachting: deze afspraak zou haar laatste onderzoek zijn vóór de komst van haar dochtertje.

Dr. Alan Cooper, haar gynaecoloog van bijna een jaar, boog zich over het echoscherm. Normaal gesproken sprak hij tijdens deze echo’s met kalme zekerheid – “Hier is het hoofd, hier is de hartslag” – maar vandaag trilde zijn stem. De hand die de sonde vasthield, begon te trillen.

“Is alles oké?” vroeg Emma.

“Je moet hier weggaan en bij je man weggaan,” zei hij.

“Wat? Waarom… waar heb je het over?”

Dr. Cooper slikte moeizaam en draaide het scherm langzaam naar haar toe. Het wazige zwart-witbeeld onthulde het profiel van haar baby – teer en volledig gevormd, zijn vuisten gebald tegen zijn borst. Maar Emma verstijfde niet vanwege de baby. Wat haar de adem benam, was de schaduw die net buiten het beeld loerde – een vaag spoor van littekenweefsel geëtst over de wang van de baby, alsof er iets met een verontrustende kracht tegen haar buik had gedrukt.

Lees meer op de volgende pagina >

Leave a Comment